Greet Dijkhuis

langs muren van maïs
klinkert  de weg
van hoeve naar hoeve
vandaag nog beschutting
bedolven onder kolven
morgen mens en machines
met manshoge banden
die denderend scheren
het land gaan beheren
vestingen slechten
vergezichten scheppen

de einder is in zicht
het najaar is daar

Greet Dijkhuis

een glazen oog
onder een huif van riet
richt zijn beslagen blik
op het verschoven oosten
waar onder slapeloze luchten
vergaderende vogels
de stille weidsheid absorberen

Greet Dijkhuis

zwart de hond voor mij uit,
wit de sneeuw met sporen
van stappen die klinken in
dood bos met rillende bomen,

mijn hoofd gespleten,
geheugen een leugen verdwenen
in diepte van tijd,
gapend zwart, niet te verbinden

gelijk de oevers van de grijze rivier
in ver verleden beleefd,
eindeloos stappen in stilte
alleen in de tijd

de hond is waar en wacht

Greet Dijkhuis

regeert met harde hand
brengt mensenmassa’s op de been:
bibberende onderdanen
klappertandend volk

brengt oevers dichter bij elkaar
schept watervlug verdraagzaamheid
smeedt dorpen in een nacht aaneen
schrijft onverbloemd op ramen

beheert landouwen wit berijpt
dicht sloot en beek hermetisch af
edoch, zijn heerschappij is erg beperkt
die eindigt als ’t gaat dooien

Greet Dijkhuis

grauw gewichtig firmapak
tokkelend op laptoptoetsen
zegelring in de verdediging
houdbaar hoofdhaar in vernis
waant zich heer en meester
in dit pand onderbemand
voornamelijk door vrouwen

schotelt hypotheken voor
uit tabellen opgedist
heeft zijn handen eraan vol armen
via sommen en procenten
rijkdom te verkopen
de ‘rolex’ schreeuwt de tijd:
thuis een potje koken zonder vingers
branden aan gebakken lucht

Greet Dijkhuis