klinkert de weg
van hoeve naar hoeve
vandaag nog beschutting
bedolven onder kolven
morgen mens en machines
met manshoge banden
die denderend scheren
het land gaan beheren
vestingen slechten
vergezichten scheppen
de einder is in zicht
het najaar is daar
Greet Dijkhuis
zwart de hond voor mij uit,
wit de sneeuw met sporen
van stappen die klinken in
dood bos met rillende bomen,
mijn hoofd gespleten,
geheugen een leugen verdwenen
in diepte van tijd,
gapend zwart, niet te verbinden
gelijk de oevers van de grijze rivier
in ver verleden beleefd,
eindeloos stappen in stilte
alleen in de tijd
de hond is waar en wacht
regeert met harde hand
brengt mensenmassa’s op de been:
bibberende onderdanen
klappertandend volk
brengt oevers dichter bij elkaar
schept watervlug verdraagzaamheid
smeedt dorpen in een nacht aaneen
schrijft onverbloemd op ramen
beheert landouwen wit berijpt
dicht sloot en beek hermetisch af
edoch, zijn heerschappij is erg beperkt
die eindigt als ’t gaat dooien
grauw gewichtig firmapak
tokkelend op laptoptoetsen
zegelring in de verdediging
houdbaar hoofdhaar in vernis
waant zich heer en meester
in dit pand onderbemand
voornamelijk door vrouwen
schotelt hypotheken voor
uit tabellen opgedist
heeft zijn handen eraan vol armen
via sommen en procenten
rijkdom te verkopen
de ‘rolex’ schreeuwt de tijd:
thuis een potje koken zonder vingers
branden aan gebakken lucht