De stad en de rivier
zijn hecht aaneen gesmeed
al door de eeuwen heen
delen zij lief en leed
door niemand ooit te scheiden
hun band is ijzersterk
de IJssel heeft zijn diepgang
en Deventer haar vestingwerk
Al reeds vanuit de verte
zie je de torens trots
boven alles hoog verheven
het zijn de huizen Gods
Twee spitse torens samen
steken hun armen uit
om ieder te ontvangen
en de Lebuïnus luidt
haar welkom over heel de stad
voor inwoner en gast
die bij het zien van zoveel pracht
meer is dan blij verrast
‘Groten’ uit een ver verleden
hebben ons veel te zeggen
op menig plekje in de stad
kun je je oor te luis’tren leggen
Om alle schoonheid goed te zien
zijn heel wat dagen nodig
meer aanbeveling is dan ook
volkomen overbodig
Diny Kim-Roubos
Verjaagd
waarom
gevlucht
waarheen
nergens plaats
nergens veilig
niet in zijn land
niet in een rubber bootje
niet in de armen van zijn moeder
niet in de zee
die hem losrukte uit die armen
en levenloos uitspuwde
op de scheiding van water en zand
gestrand……..
de wereld geschokt, voor hoe lang?
opgeraapt
opgebaard in plastic
eindelijk plaats
……..ondergronds……..
Diny Kim-Roubos
De koudste winter van de 20ste eeuw
De lucht is grijs
de aarde wit
en alles wat daar tussen zit
beweegt, het brengt me van de wijs
Ik sta voor ’t raam
en kijk verrukt
het lijken watjes vers geplukt
ze landen, liggen vredig saam
De zachtheid is ‘t
die mij ontroert
en mijn gedachten verder voert
och, was de aarde altijd wit
Ik denk en kijk
en kom tot rust
als vlok na vlok de ander kust
en voel me ongelooflijk rijk
Het sneeuwt maar door
het houdt niet op
voor mijn gedachten is geen stop
zij vormen saam een machtig koor
Ik ben bereid
en zing een lied
maar van ontroering lukt het niet
bij ’t zien van zoveel schoonheid
De sneeuw zo teer
niet te geloven
komt alsmaar verder nog naar boven
verplaatsen kan zich niemand meer
Wind wakkert aan
’t wordt snijdend koud
het is voor eigen lijfsbehoud
niet meer naar buiten toe te aan
Op straat geen mens
alles is stil
voor wie alsnog naar buiten wil
zijn bergen sneeuw een hoge grens
Het tafereel
dat nu ontstaat
en door geen mens zich dwingen laat
is “GROTE KUNST” bedekt met sneeuw.
Diny Kim-Roubos
En zo begon die koude dag
ver voor het ochtendgloren,
het bed was warm; een hard gelach
die zoete rust te moeten storen.
Maar ja, er zat niets anders op
dan opstaan en de kou trotseren.
Het viel hem zwaar, maar in zijn kop
dacht hij: ik moet het maar proberen.
De eerste stap was ’t koude zeil
waarop hij moest gaan landen
en het water had bepaald niet ’t peil
om zich er aan te branden.
Het tempo hoe hij alles deed
was voor zijn doen te hoog
–dat meld ik hier opdat gij weet–
dat het er niet om loog!
Heel dik gekleed ging hij op stap,
hij nam de kuierlatten,
vermande zich, zette zich schrap
om maar geen kou te vatten.
Hij werkte wat, maar o die pijn,
ging hem door merg en been,
hij was aan ’t eind van zijn Latijn,
waar moest hij er mee heen?
De dokter constateerde vlug,
uw neus en oren zijn bevroren,
kom met drie weken maar eens terug,
–mocht dit advies u niet bekoren—
dan waarschuw ik met klem:
“een ander lot zij u beschoren”,
als u niet luistert naar mijn stem.
“Er is slechts één ding dat u redt,
de warmte van uw eigen bed”.
En voor zover het mogelijk was
ging hij verblijd naar huis
met in zijn hoofd het mooiste lied
“mijn bed wordt nu mijn thuis!”,
En werken is voor mij taboe,
wat wil ik nu nog meer;
voorlopig word ik ook niet moe
en dank de lieve heer.
Fotoalbum
ik bemin je
om de foto’s
die je toont,
want ze laten
overzicht’lijk
zien waar vroeger
werd gewoond.
Van mijn moeder
en mijn vader
wie zij waren
liefdevol,
hoe wij kind’ren
ondervonden
zo veel blijdschap
door hun “rol”,
in dit leven
goed te denken
en te zijn,
ook voor and’ren
onvoorwaard’lijk
ook al waren
we nog klein.
En al blad’rend
door jouw foto’s
krijg ik dan dat
fijn gevoel,
want ze tonen
overduid’lijk
alles aan wat
ik bedoel.
‘k Sluit nu album
en ga verder
met hetgeen wat
jij weer bood,
dankbaar dat ik
herbeleefde
kind te zijn, want
‘k ben nu “groot”.