Café Online

Aan onze Dichters (m/v)

Wij hopen dat wij, als leden van ons Café, elkaar op deze locatie vaak mogen ontmoeten en elkaar kunnen verrassen, doen verwonderen en ontroeren door inzending van een kolkende stroom van gedichten.

Alle gedichten die normaliter voor een fysieke bijeenkomst worden ingezonden worden nu (behoudens tegenbericht) door het bestuur op Café Online geplaatst. Onze virtuele ontmoetingsplek.

Een hartelijke groet van Joseph – Cees – Tinus

Als het lente wordt in Deventer,
moeten we vooral niet sentimenteel gaan doen
over jonge eendjes en tere, groene scheuten.
Kom op zeg! Het is wel 2014 hoor.
Maar dat het lente wordt is onmiskenbaar.
Het goeie ouwe Deventer rekt zich eens uit
en komt licht krakend overeind,
warmt zijn stramme leden in de lentezon.
Mevrouw de Jager staat heupwiegend voor de spiegel
en denkt: die rok is wel te kort maar ik doe hem aan!
Ik heb vandaag echt zin in ruimtelijke ordening!
De IJssel stroomt met nieuw elan
haar spiegelende toekomst tegemoet.
En bij het aloude NS station
wordt hard gewerkt aan een nieuw perron.
Jammer dat het water weg is
maar er komt iets moois voor terug.
Althans, dat beloven ons de borden
met drommen blije mensen,
opgewekt op reis van en naar de Hanzestad
die zich weer opmaakt voor een lange, hete zomer
met uitpuilende terrassen op de Brink.
Maar eerst vieren we de lente!
Schattig hè, die jonge eendjes
en die tere jonge scheuten,
je kunt nu echt zien
dat het in Deventer lente is geworden.

Cees Leliveld

Vertaling van het gedicht: Estampa Relativa a mis Tardes de Domingo van Santiago Montobbio

Ik weet best dat je heel veel van me houdt,
dat jij praat en liefhebt en praat
en dat ik, omdat ik daar weleens moe van word,
me soms verstrooid verstrik in woorden,
dat terwijl jij van me houdt en tegen me praat, ík slinks de kans benut
mijn hart door andere steden te laten dwalen
en hoewel ik in alle bescheidenheid geloof dat ik
bij sommige gelegenheden heb laten zien
over acteertalent te beschikken
ben ik bang dat dit soort innerlijke uitstapjes
jou gewoonlijk niet ontgaan.
Dus toen jij me gisteren opeens vroeg Wat moeten we?
moest ik afdalen van mijn wolk en ik antwoordde
doodserieus: ‘Oppassen voor de hond’.
Daarna kreeg ik wel in de gaten dat jij bezorgd was,
dat je het misschien over de liefde had of over ons
en uiteraard ook dat ik ditmaal
op heterdaad was betrapt. Maar wat
wil je dat ik zeg: in het begin
gaat alles makkelijk, en aangezien
ik best weet dat jij heel veel van mij houdt,
en tot overmaat ik ook van jou,
is dat misschien wel het enige
wat we moeten doen – denk je ook niet? –:
heel goed oppassen voor de hond.

© Klaas Wijnsma

Laat die duif niet vrij, mijnheer,
Wanneer u op wilt treden
In naam van Godes Vrede.
Nee, laat hem in zijn kooi, mijnheer!

Zo luidt oprecht  mijn bede,
Want laat u hem wel vrij, mijnheer,
Dan keert hij tot uw kerk niet weer.
Wat heeft hij dáár geleden:

In naam van God en Vrede
Vond hij geen vrijheid, in uw leer,
Gekooid in kerkse zeden.
Laat hem niet vrij, de duif, mijnheer,

Want eenmaal los keert hij niet weer:
Hij zoekt zijn eigen heden
Los van die kerkse Vrede.
Zijn strijd met kraai of meeuw doet zeer,

Maar erger werd geleden
Vóór u hem vliegen liet mijnheer:
Uw kooi bood nimmer vrede!

Niels Klinkenberg

heen en weer vliegen
boven land badend in bloed
geen plaats voor duiven

leeg land vol geweld
koudbloedig opgejaagd volk
geen plaats voor duiven

heen en weer vliegen
in duistere lucht vol stank
waar is een vrijplaats

© Marianne Sorgedrager -Van Halewijn

We zijn weer in de Hof van Eden en staan bij de
veelbesproken boom. We speuren langs de stam
omhoog, maar zien dit keer geen slang. Ook missen
wij het geluid van gesiste listen. Maar de prachtige
appels hangen er nog.

Een slanke ceder zwaait naar de zon, die de tuin met
licht verzadigt en de vredesduif met warmte koestert.
Het is hier paradijselijk.

Toch is ons geluk niet volmaakt. Stel dat afgunstige
types de weg naar de tuin vinden en ook zij het
terrein op slinkse wijze binnendringen; stel dat zij de
appels van ons wegkapen en wij opnieuw worden
verjaagd…

Laten we voor de zekerheid de vijgenblaadjes maar
weer voorbinden.

Jan van Laar

Gebonden aan het nulpunt van de rekenkunde
staartdelen wij onszelf  tot sommen zonder rest.
Wat naam heeft ondergaat eens een totaal molest
op het moment, dat nooit nog een herkansing gunde.

Want met het zwaarste zijn wij mensen opgeladen:
te weten, dat er eens voor elk een uur zal zijn
van bitterheid,  doorweven met de doffe pijn
om eigen vluchtigheid en onvoltooide daden.

Hoezeer wij ook verzoeken om de vrede zenden
wij voeren tevergeefs een hopeloze strijd.
Graven verdwijnen niet door ze opnieuw te kalken.

In gang gezet laat ons leven zich niet wenden.
Het laatste einde wint tenslotte toch het pleit
in dit zo wreed gevecht van duiven tegen valken.

Alfred Bronswijk

Een kind kan kraaien
maar kan niet duiven

en zo kwam het
dat ik op een
onbegrijpelijke dag
vroeg
aan een dreumes
die met zijn neus
tegen een raam geplakt
stond te gebaren
richting boom

wat er aan de hand was

“Ik zwaai naar een duif
en wuif naar een kraai!”

waarop de duif en de kraai
een diepe buiging maakten,
zich verkleedden,
en even later
terug kwamen vliegen als
zwarte duif en
witte kraai.

Het kind en ik,
we keken elkaar aan –
we herkenden elkaar
niet meer.

Wim van den Hoonaard

Twee duiven verlaten
fladdervliegend het
plaatsvervangende
knuistje
Achter de verre horizon
lacht vol verwachting
Satan onmatig in zijn
vuistje

Altijd, als ik duiven hoor of zie,
gaan mijn gedachten terug
naar de dagen van Gert Timmerman,
innig verstrengeld met zijn Hermien.
Alle duiven op de Dam
maakten zij onsterfelijk
met hun teedre samenzang.
Dat waren nog de dagen
van shalalie, shalala.
Kom daar nu nog maar eens om!
Als een zingend paartje tortelduiven
trokken zij door stad en land.
Gert, donker koerend,
de trotse krop vooruit gestoken,
Hermien, zacht kirrend,
het kopje liefdevol gewend naar Hem.
Heel Nederland lag smachtend
aan hun borst,
hun duivenborst
met goud en platina bekleed.
Neerland’s oudjes, in hun schommelstoel
konden weer trots zijn op hun grijze haren.
En ook de Heere
werd door hen veelvuldig aangeroepen
tot troost en steun van hun gehoor.
Helaas heeft ’s levens lot
dit ranke duivenpaar ontkoppeld.
Hermien rust eenzaam en verlaten
onder een simpele, grauwe steen.
Gert probeerde nog wel op te vliegen
maar zang en dans waren voor hem
niet langer weggelegd.
Dus, als u duiven hoort of ziet,
denk dan nog even
aan dit dart’le tweetal terug:
als in hun beste dagen.

Cees Leliveld

Zon laag aan de hemel
Water klotst tegen de kust
Een meeuw vliegt zijn schaduw achterna
Zie hoe mooi het strand de golven kust
Mijn wereld heeft een rand van louter steen.

Dick Smeijers

De man in het wit aan het raam
op het plein, hij loste een duif,
een fladderend gebaar met
applaudiserend geluid.
Een oproep voor vrede,
een versleten symbool
als men het mij had gevraagd.
Maar het was zijn beroep,
het was zijn ritueel,
hij wist wat hij deed,
en dat deed hij al lang
op die plek, op die tijd.
Het drama dat kwam
was dus gescript, en
in feite in scene gezet.

De duif is een rat, maar
dan in de lucht. De duif,
een doffer, een prooi,
een offer voor de kraai
ze vliegen nooit samen.
De duif in de lucht,
voor de kraai op de vlucht.
De duif wordt symbool
en symbool wordt prooi.
De klauwen kerven
ze breken de ogen
ze nemen de geest.
Het is tijd voor een amen.

Het is hartverscheurend
het is adembenemend
het is duifverscheurend.
Het sneeuwt veertjes
en dons op het plein.
Het plein is ontzet
de oooo’s en de aaaa’s
klinken schril en de ogen
worden wijd open gesperd.
De aanval is gefilmd
en ook online gezet.
En we hebben nu beeld
van de dood van de duif.

De humor van God
de duif en zijn lot
de dood in de lucht
de lucht van de dood
dit is het einde
dit is het einde
het einde
het einde

Michiel van Hunenstijn

Snaveltjes naar elkaar gericht
overdenkend het leven
door thermiek gedreven
in hemelsblauw, zo licht.

Een enkel wolkje aan de lucht
wie zal daar om geven
geen mooier leven
door stijgwind een laatste zucht.

En voor heel even
een vrij gevoel zowaar
los van de aarde te zweven

de liefde voor elkaar
en het leven
weggevlogen rond nieuwjaar.

Arja Scheffer

Besef en bijval voor de Duif
Geütiliseerd voor onze harmonie
Met z’n zoet strelende eufonie
En frêle toewuif

Jij, lieve Duif komt vaak voor
Soms liggend op een teljoor
Uitgedroogd, opgebrand en zoor
Lig je op een zijspoor

Alzo wil ik de Duif eerbewijzen
Het zinnebeeld der levensgeest
Mijn adem en ziel, nog niet verweest
Liefde en onschuld, boodschappers zijn het
De Duif heeft ook het twijgje doen verrijzen

Duif ik heb je geschouwd
Dichtbij huis daalde je neer
Statig, lopend, rankgebouwd
‘t Lila omringde je telkens weer

Duiven herinneren ons aan Moeder aarde
Somtijds kunnen zij niet wederdalen
Hun lofzang maakt de sluier doorzichtig
Het wijst ons op de levenskringloop
Kruispunten en bijwijlen een gloortje hoop

pulserend over de gladde vloer
half zwevend toon ik zó mijn trots
dartelend raken zij mij aan
bijtend terug verstikt deze waan

nooit kan ik geven wat immers moet
bang voor stiltes, eeuwige rust
aandacht voor één zou mij helen
laat hen sussen en koerend strelen

tepels vooruit heers ik in pijn
mietjes hijgend zonder pardon
komisch hoe lust leidend kan zijn

dus dansen wij door duistere steeg
ieder van ons verstrikt in dit web
hemel en hel geven elk hun veeg

Maarten Douwe Bredero

(vrij naar Him van Rupert Holmes, met twee duiven en een havik)

De eerste kennismaking was in juli
negentienhonderdvierenzeventig.
Ik kende er niemand.
De hitte stond stil in kaarsrechte straten.
Huizen met puntdaken, gepleisterde gevels,
dichte vensters, rolluiken neergelaten.
Nergens bomen, nergens schaduw.
Aan de rand van het dorp een begraafplaats.
Ik zag een bomenlaan, eindelijk schaduw
en duwde de kinderwagen door het hek.
De graven waren kleine bloementuintjes..
Op een bank onder de bomen, naast
een stellage met kleurige gieters, zaten
oudere vrouwen, die me verbaasd bekeken.
Tussen twee ligusterheggen waren
kleine vierkante grafstenen in rijen,
allen met dezelfde datum en hetzelfde jaar.
Daar stond ik bijna dertig jaar na dato en zag
twee zwarte gaten in een gebarsten schedel.
Ik schoof de witte kinderwagen met
het kind in het felle witte zonlicht.
In een winkel voor pennen en papier
kocht ik een kleine geschiedenis van mijn dorp,
maar ik vond er niet in wat ik zocht.
Geen woord over de tijd der verschrikkingen.
De ouden zwegen of spraken wartaal, de kinderen vroegen niet,
maar de kinderen van de kinderen gingen zelf op onderzoek uit.
Ik vond hun vragen in mijn brievenbus.
Zij zochten foto’s en herinneringen en schreven hun boek.
Er was een synagoge geweest, maar werd omgebouwd tot woonhuis
Het dorp had een rangeerterrein voor goederentreinen.
Doelwit voor de wraakvogels met hun vernietigende vracht..
De kinderen hadden gespeeld, toen de sirenes weer eens huilden.
De ouden zwegen of spraken wartaal, de kinderen vroegen niet,
maar de kinderen van de kinderen lieten jaren later
namen en vermaningen in steen houwen en plantten  bomen.
Elk voorjaar vliegen de kraanvogels over. Zij zijn niet van hier.
In de elzen aan de oever van de rivier bouwt de wouw zijn nest
en is waakzaam.

Nele Holsheimer

Meer gedichten zijn te vinden in het overzicht Dichters van A tot Z!