Café Online

Aan onze Dichters (m/v)

Wij hopen dat wij, als leden van ons Café, elkaar op deze locatie vaak mogen ontmoeten en elkaar kunnen verrassen, doen verwonderen en ontroeren door inzending van een kolkende stroom van gedichten.

Alle gedichten die normaliter voor een fysieke bijeenkomst worden ingezonden worden nu (behoudens tegenbericht) door het bestuur op Café Online geplaatst. Onze virtuele ontmoetingsplek.

Een hartelijke groet van Joseph – Cees – Tinus

Het kind wat eens is

ziet spullen
voor liéfde aan
De puber daarna
zekert zich via
pijn aan een ander
Deze crook dempt de schuld
met schenking aan de kerk

Oogverblindend zachte vormen
raken vingertopjes
één voor één
Jouw mes splijt het weefsel
als een ploeg
voor de oogst
Dof in vergeven luxe
sterven wij zonder elkaar

Toe nemend
Af gezonken

Het leven eenmaal geschonken

Maarten Douwe Bredero

Zij renden weg, ontkomen was er niet meer bij,
soldaten vielen in het massagraf moeras:
de Nassau-broers bemerkten ’t zuigen van de dras,
verdwenen stervend in het onland zij aan zij.

Geen spoor werd ooit gevonden meer in plag of plas
van Lodewijk, van Hendrik, paarden of soldij:
een streng bewaard geheim van gans de Mookerhei
en heel het levend veen tot bij de Graafse sas.

Een grafsteen is te Heumen voor hen opgericht,
geeft Lodewijk en Hendrik zaal’ger een gezicht
nabij de plek waar lang reeds de Westfaalse vreê

over is neergedaald uit Münster, waar het rund
zijn kalme grazen op de heide is gegund,
waar zij al eeuwen rusten in hun legerstee.

Pieter Bas Kempe

Ik ben de vleesgeworden herfstdepressie
en die wereld is mij van kindsbeen af vertrouwd.
Hoe harder ik lach, hoe definitiever de bladeren vallen;
hoe getapter ik ben bij de tapkast, hoe zwaarder de nacht intreedt.
Hoe meer ik word toegejuicht, hoe steiler de wanden van de put
waarin ik mij bevind bij het dagelijks ontwaken.
Hoe meer ik de paljas uithang,
hoe steviger de luiken worden dichtgetimmerd,
de gordijnen worden toegeschoven en de lichten gedoofd.
Hoe ruimer mij het succes ten deel valt,
hoe duisterder ik het huis bij terugkeer ’s avonds aantref.

Hoe meer ik vrienden en vriendinnen aan mijn borst druk,
hoe meer ik moet denken aan die zwaar bebrilde man
— een Fransman, u weet wel wie —
die schreef: “l’enfer, c’est les autres”.

Herman Posthumus Meyjes

Het was een barre winter
toen de prins te paard
kwam draven door
berijpte bossen,
over witte steppen,
toegevroren meren
en witte wolkjes blazend,
verkleumd tot op het bot,
met blauwe vingers
bij het verweerde slot
van Doornroosje kwam.
De sprookjesprinses sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.

Zijn schouder stootte
bonkend op de poort,
de oude deur bezweek –
toen sloeg het lot toe:
zilverwitte, scherpe pegels
lieten los, kinkten op
zijn jonge schedel;
meedogenloze ijskristallen
braken hem alsnog,
kreunend bevrijdde zich
een laatste zucht.
De sprookjesprinses sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.

Onwetend van
de wreedheid van de winter
en het drama rond haar sponde
snoof de prinses,
Rosalinde bij geboorte,
met haar fijne neusje –
pfff, zoveel stof – snurkte
evenzeer beschaafd
keek omhoog naar haar pendule
en draaide zich vervolgens
met welbehagen om.
De sprookjesprinses sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.

De wekkerklok gaf haar
nog twintig jaren om
baas in eigen bed te zijn –
het was niet haar idee,
een prins-gemaal, en dat
zij, Rosa, dorens had
dat zou hij spoedig voelen
als zij dat nodig vond;
ze was wel blond, o ja, en mooi
maar heus niet dom –
dorens geven macht.
De sprookjesprinses sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.

Met een glimlach
om haar rozerode mond
sliep ze verder tussen
lakens van satijn
op een bed van dons,
hoorde niet hoe
de wijzers van
haar oude klok knerpten
de scharnieren knarsten
en zevenvoudig mekkeren    
uit het deurtje klonk.
Rosalinde sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.

‘Verheug je en houd moed
nog honderdduizend dagen
dan komt Mama geit,
met aan haar arm
een rieten mandje, wijn
ook koek en ei
en zoete broodjes.
Houd vol, houd vol
het komt wel goed,
ze vliegt naar ons
in goudbesneden laarzen.’
Rosalinde sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.

Toen kwam de wolf –
met zijn fluwelen stappen
benaderde hij stilletjes
nee, niet de klok
maar o, het zachte bed,
hij had een spliterwt
in zijn linkerklauw
die hij, terwijl zijn bek
de maagdelijke lippen
zocht, snel onder
het dons verstopte
Rosalinde sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.

De koningsdochter schokte,
fronste, gaapte en
knipperde verstoord
haar slaapomfloerste ogen
‘Het is nog niet uw tijd,
ga heen gedrocht, affreus
die spliterwt en uw snor!’
Aanstonds verschrok het beest
en fleemde: ‘Heb geduld,
geef me een kans, ik
ben nu nog incognito.’
Rosalinde sliep niet meer,
wat hiervan kwam
lag in ’t verschiet.

Aleer de wolf nog verder sprak
verried prinsesje Roos
haar Koninklijke aard
en wuifde met haar handje:
‘Ga heen en spring
voor mijn part
uit uw harig vel’.
‘Zoals u wilt’, was zijn repliek
en stripte toen kordaat
zich zonder meer
tot prins in vol ornaat.
Rosalinde sliep niet meer,
wat hiervan kwam
lag in ’t verschiet.

Plotsklaps klaarwakker
riep Rosalien met huiver uit
‘O nee, ik ben verkocht
o hemellief, nu word ik bruid!’
‘Ik ben een sterke man
en u beslist een slimme vrouw’
sprak de veroveraar haar tegen
‘Ik weet voorzeker, Roos
daar komen mooie kinderen van’
en hierop reikte hij haar
heel beleefd zijn arm.
Het koningskind sliep zeker niet,
wat hiervan kwam
lag in ‘t verschiet.

Het was een wonderschone dag
met overvloed van zon
toen door een haag van
juichend volk de koets,
met prinses Rosalijn
en aan haar zij
de prins-gemaal,
hun nieuwe woonstee
het vorstelijk paleis bereikte
het waren glazen muiltjes
die aan haar voetjes prijkten
Het koningskind sliep zeker niet,
wat hiervan kwam
lag nader in ’t verschiet.

Op het balkon bezegelde het paar
de liefde met een lange kus –
De sprookjesprinses sliep
met deze prins-gemaal,
er lag iets nieuws in het verschiet
voorwaar ja, enkele jaren later
klonk op het landgoed
gezang van kinderstemmen,
het rijke nageslacht was mooi
dat was dus goed voorspeld.
Het bleef een sprookje en
jawel, de vele medespelers
leidden dus met elkaar
alsnog een lang gelukkig leven.

Marianne Sorgedrager- Van Halewijn

Eindelijk moest het ervan komen, zijn taak zou worden volbracht!
Als winnaar van gedichtendag, feit dat er niet om loog
hield dìt droombeeld hem voortdurend wakker in de nacht:
‘Verheffend bezig zijn, met dichters aan de toog ‘

Een rechterhand en zielsverwant was al gauw gevonden,
Als brave broeders  ging  het stel van start met de proloog:
Zowaar een hele kelder vol, waar zij versteld van stonden.
Nu konden zij ‘verheffend bezig, met dichters aan de toog’

Helaas, het liederlijk gezelschap werd abrupt verbannen
Uit deze diepe kerker, maar vocht zich razendsnel een weg omhoog.
Daartoe hadden Meyjes en de zijnen zich verrekte ingespannen,
Immers: zij moesten ‘verheffend bezig, met dichters aan de toog’

‘Enkel helden halen de hemel’ moesten de heren hebben gedacht
En gaven dankbaar gehoor aan Corrie’s lokroep van omhoog:
‘Komt allen in mijn boekenhuis, dan gaan we hier op eigen kracht
Verheffend bezig, met dichters aan de toog.’

Toch bleef het heimwee naar een kelder bij eenieder knagen
We zijn weer ondergronds gegaan, staan hier maar zelden droog
En zijn voorgoed ‘verheffend bezig, als dichters aan de toog.’

Greet Dijkhuis

Ik ben de laatste spreker van het congres
u kent me wel, ik ben degene die u ophoudt.
Ik ben de laatste horde,
ik ben de sta-in-de-weg voor het eind.
Ik weet, uw gedachten dwalen af naar zometeen,
als ik uitgesproken ben. Dan wacht u het eten,
de drank, de dans, en wie weet, de wijven,
maar het komend uur moet u nog bij mij blijven,
ik ben de laatste spreker van vandaag.

Ik ben de tarter van uw geduld en verlangen.
Ik reik tot aan de grenzen van wat u hebben kunt.
Wacht, nog een leuk voorbeeld uit Amerika.
Ik start mijn powerpoint voor u.
Ik maak u murw met mijn quotes,
ik heb ze altijd paraat in mijn mouw,
wacht, u had nog een vraag?

Ik ben de laatste spreker van vandaag.
Niemand die me graag ziet komen,
maar een moet er immers de laatste zijn.
En ik ben dat graag.

Ik ben gewend aan uw geroezemoes
Ik zie uw geloken ogen en het gevinger van uw mobiel.
Ik zie het gesmiespel met uw buurman,
ik zie u draaien en verzitten.

Maar eens weet ik u als publiek doodstil en ademloos aan mijn voeten.
Als ik aan uw groeve of aan uw baar sta.
En dat u dan weet: na de laatste spreker
wacht mij het vuur en de wormen, en de peilloze eeuwigheid.
En dat u dan niets, maar dan ook niets liever heeft,
dan dat u mijn woord, tot in het oneindige hoort.

Michiel van Hunenstijn

Ik rende voor m’n toekomst uit,
ik lag al op de rails…
Als door een natbeslagen ruit
zag ik opeens iets geels.

Toen keek ik goed: het was een bal
die naar mij toe kwam rollen.
Een kind riep: bal, ik ben er al,
kom op, dan gaan we dollen.

Ik schrok me rot, ik greep het kind
en sleepte het in veiligheid.
Daar was de trein: een wervelwind!
O kind, je kwam op tijd.

Jan van Laar

Heb jij misschien de
historien van
Josefien gehoord?

Ze hield van vrijen
met atheisten
die ze had gescoord.

Maar aan fatsoen
bij het jojoen ver-
spilde zij geen woord.

Vandaar dat zij bij
gindse ruine
luidkeels werd vermoord.

(opgedragen aan de latinisten)

Jan van Laar

Liefste waar ging je heen ereis weleer
Ik, je muze was ver van je weggeleid
Op een dag daar was je en vond mij weer
Het had mij alleen niet erg verblijdt
Hartverscheurend weende ik keer op keer
Zalvend en zwachtelend van mijn smart
Pijn als herinnering mijn ziel is uiteengerijd
Onsterfelijk is het branden van je hart

Moeilijk was het zonder jouw inkeer
Ondraaglijk het tellen met verwijt
Niets kan mij nu stoppen tot mijn bekeer
Jij, die lang gelee bij mij verglijdt
Jou zien opeens was een Hemelse eer
Aanschouwend het was maar een flard
De tijd oneindig met zuivere waarheid
Onsterfelijk is het branden van je hart

Zalig moment in die andere sfeer
Wroeging vormt zich en groeit met tijd
Ogenblik bereikt mijn prille levensleer
Langzaam komt daar besef en respijt
Zingend zal ik gaan en schitter op terugkeer
Geluk vaart voorbij als andere start
Dwaze vooroordeel beperkte mijn rijpheid
Onsterfelijk is het branden van je hart

Nu is de tijd voor het grote onderscheidt
Ik pak daar mijn deel een groot levenspart
Ik ben bereidt met alle zotten en narrengekheid
Onsterfelijk is het branden van mijn hart

© Violet Asseruit Mane

Als ik
laat alles
Als jij
mag niets

Want wil stuurt
hoe duister soms
Zodat ieders kracht
een uitweg kiest

Dus denk minder na
voel vaker gerust
Laat schateren die lach
tot iemand je kust

Want wil stuurt
hoe lichtend soms
Opdat ieders macht
een spoor maakt

Als jij
laat niets
Als ik
mag alles

A
B
C
B
A

Maarten Douwe Bredero

Vandaag ontmoette ik toevallig
Paul Celan ( 1920-1970) op weg naar het
Dichterscafe en verdronk

In de rivieren ten noorden
Van de toekomst
Werp ik het net uit, dat jij
Aarzelend verzwaart
Met door stenen geschreven
Schaduwen

In 1960 ontving Paul Celan de Georg Buchner Preis

Dick Smeijers

Het werd begin augustus, je werd in Deventer verwacht.
Maar je kon de uitnodiging niet meer vinden.
En ook niet de bescheiden van de reis.
Je koffer voelde vederlicht en van je boeken waren,
dat was wel wat vreemd, alle bladzijden helemaal wit.
De luiken waren reeds gesloten,
dat verklaarde vast de somberte in huis.

Van de vliegreis staat je niets meer bij.
Je meende, je was wat ingedommeld,
vaag je naam te horen, Gerrit kom, Gerrit kom.
Of iets wat er op leek. Het was vast de motorbrom.
Het zal wel, de stewardess had geen oog voor je.
En zelfs de  Holland Herald  bleef vreemd ongelezen.

Op de IJsselkade woei een koude wind je tegemoet
De handelaren keken ook al door je heen
hun boeken hadden ze met plastic afgedekt.
Je tastte rond, maar vond zo niks.

De nachtportier van het Gildehotel,
die je verleden jaar nog rode wijn schonk,
en  je complimenteerde met je ‘Faust’,
kijkt wezenloos en schijnt je niet te kennen.

In het Tuinfeestprogramma word je niet genoemd.
Je signeert een boek of wat, tevergeefs,
de bladzijde blijft wit, de inktpatroon is zeker leeg.
Je ziet de dichters en het podium.
Je klimt erop en posteert je voor de microfoon.
Als je wilt spreken blijft het stil.
Je kijkt op, de katheder is plots ver beneden.
Je zweeft, je weet, je bent gestorven.

Michiel van Hunenstijn

Och Komrij
kom toch
dichter
bij mij

want net nu ook ik
de waarde ontdek
en met zin
tweet en twitter

boog hoe bitter
jouw tijdlijn van aarde

zomaar ineens
de hemel in …..

Erica Rekers

Terwijl ik op Si si li E ben
en mijzelf hier in het rond verken
laat ik u hierbij weten
dat had dit land
no no li E geheten
kon ik er nimmer zijn gestrand

Erica Rekers

Komrij met mij naar de kim
van den Hoofdakker om te ploegen
alvorens wij uit puur genoegen
zaaien daar een nieuw begin.

Langs ’t zaaigoed gaan dichtersdromen
hun eigen weg en blijven komen;
niet het groeien doet soms pijn
maar het niet gelezen zijn…

Misschien zal deze dichter het nooit leren;
een oliebol weet wanneer-ie moet keren.

Wim van den Hoonaard

Meer gedichten zijn te vinden in het overzicht Dichters van A tot Z!