Café Online

Aan onze Dichters (m/v)

Wij hopen dat wij, als leden van ons Café, elkaar op deze locatie vaak mogen ontmoeten en elkaar kunnen verrassen, doen verwonderen en ontroeren door inzending van een kolkende stroom van gedichten.

Alle gedichten die normaliter voor een fysieke bijeenkomst worden ingezonden worden nu (behoudens tegenbericht) door het bestuur op Café Online geplaatst. Onze virtuele ontmoetingsplek.

Een hartelijke groet van Joseph – Cees – Tinus

Is het de macht van de nacht,
dat hij de hele wereld, nou ja, de halve eigenlijk,
op zwart zetten kan? En is dat zijn praal,
dat oneindige sterrengeblink?

Is het de rivier, die machtige stroom,
die alles op zijn weg opstuwt en wast?
Drenkelingen wiegt, en op weg naar het nieuws huizen verwoest,
en die op zondag een spiegel voor de zwanen is?

Is het de vrouw, haar heupengedraai,
het borstengepronk, de buik- en billenpracht.
Dat ze zwaait met d’r haar, blikt met haar ogen.
De lipjes netjes gevouwen, geheimpje, niemand zeggen.

Is het de macht van de metastase,
die dappere eigenwijze cel, die naar
verboden plaatsen gaat. Is het de praal
van die dansende delende cel?

Is het de macht van het doek
die de mensen in de rij laat staan.
De magistrale toets, de fraaie streek,
de mystieke ervaring, tot tranen geroerd?

Is het de macht van de dood, de lange stoet
is het de praal van de bloemen op het graf
de ziel van de vlinder naast de Bob de Bouwerballon?
Zijn het de wormen, is het de macht van de lokkende eeuwigheid?

Michiel van Hunenstijn

De macht en pracht van een…

druppel

Parel in de golven
Versmolten tot regen
Hoe lang les je nog mijn dorst?
Oog van volmaaktheid
schitterend  op een lenteblad
Een holle steen vertelt me
Heel zachtjes jouw geschiedenis
Luister naar de druppel
spreek met oceanen
Wat er is in overvloed
hardheid wordt verzacht
Als druppels hun gang
maar kunnen gaan.

_____________________________

Macht en pracht

Rollen vertrouwd
Huid van een ander
Onbekend niemandsland
Onbegrepen signalen
Draaien en keren
Machtig onmachtig

Staan in de kilte
Kou die niet keren wil
Waarom was jij er niet?

Dick Smeijers

De kunstenaar en de koning,

Een blauw steentje hier, een blauw veertje daar,
de satijnkleurige prieelvogel versiert zijn prieel
om vrouwtjes te versieren, hij schikt en
herschikt en een blauwe bes wordt ververst,
soms ook een klein dingetje geel, niet te veel,
zo lokt hij een vrouwtje in zijn versierd kasteel,
zij laat hem daarna alleen met zijn kunst,
en bouwt voor de rest zich een eigen nest.

De koning werd uitzinnig van begeerte
bij het zien van de blauwe steen, de kleur
bedwelmde hem, hij rook eraan, geen geur,
geen smaak, toen hij zijn tong het
glanzend blauw liet strelen:
„Bezet het land, waar zulk gesteente
wordt gevonden en maak het volk tot slaven!“
Toen alle stenen waren uitgehakt,
de poort voor duizend jaren was gebouwd,
lag heel het slavenvolk doodstil in graven.

Mensenkinderen, neemt in acht:
Macht en Pracht zijn sterk verdacht !

Nele Holsheimer

Macht en pracht paren saam
Eeuwen geleden al
Huizen hoog in het groen
Nooit iets te kort

Showbizz op stand  gezien
Monument-én-dagen
Volk loopt te hoop en hoe
Het heurt weet Jord

Sieth Delhaas

Alvise Pisani,
de 114e doge van Venetië,
liet 30 kilometer ten westen van de stad
een paleis bouwen
met 114 kamers:
Klein Versailles.
Giambattista Tiepolo
decoreerde de balzaal met fresco’s.

Enkele decennia later
kwamen de Fransen.
Zij stuurden de laatste doge
de laan uit.
Einde van een duizendjarig rijk.
Villa Pisani bleef
en werd gekocht door
Napoleon.
Napoleon ging
en Villa Pisani bleef.

In 1934 ontving
een nieuwe doge,
ook wel duce genoemd,
er Adolf Hitler.
Dat was iemand met plannen
voor een nieuw duizendjarig rijk.
Maar ook hij
had de wind niet mee.
Zijn compaan evenmin.

Villa Pisani bleef,
is nu Nationaal Museum.

Leen de Oude

Heerschappij is een dodelijke macht,
een machtsgevecht tegenspreken,
het komt ieder duur te staan,
en ontneemt je de pracht, omdat er –
mensen willen overheersen en regeren.

Weet het komt niet door bloemen of dieren,
zij hebben geen weet van deze kracht,
het is de mens die zich laat verloederen,
en men misbruikt deze macht.

Geloven in pracht is ieder eeuwig gegund,
zie het leven en zijn doorstane golven.
De Glans zoeken, getuigt van eeuwige moed,
met bezieling krijgt men altoos weer gloed.

Ons heelal wil iedereen behoeden, tegen die,
die zich hoger waant met de hoogste macht,
De Alkracht.

© Violet Asseruit Mane

Een meisje in de bloei van puberteit
Hoe diep verstopt al haar verlangen
Ternauwernood ontvlucht de kindertijd
Pop wordt slinks door prins vervangen
Ze droomt haar hartstocht dag en nacht
In een landhuis, vol praal en pracht
Dat heeft ze uit kasteelromans gehaald.

Hoe moet een kind van echte liefde weten
Als haar jeugd verscheurd wordt door het tegendeel
De blik van moeder die haar grieft als tekenbeten
En altijd het gevoel, ook als zij stil is, toch te veel
Zo niet met vader, huisarts, in zijn Volvo door de Voorster dreven
Dan vliegt soms onverwacht een vleugje liefde langs, voor even
Hij schampt haar wang en houdt een pepermuntje voor, zo een van King.

Hij herschikt zijn haren in de spiegel, trekt jasje recht, bezoekt de boerderij
Dan als bij toverslag blijkt in een brede bocht het droomhuis te bestaan
In machtig praal en pracht, verscholen in het lover maar van bomen vrij
De ramen met gordijnen als geloken ogen kijken haar verlokkend aan
Voortaan worden al haar prinsendromen op dit huis geijkt
Ze hoefde niet te weten hoe het heette, dit Kleine Noordijk
Het werd haar toevluchtsoord, weg uit de alledaagse knel.

Zondagochtend in de sponde spint zij haar geheime dromen
In de balzaal maken prinsen haar het hof met zang en dans
Stoere jongens van de HBS, maar het mooiste moet nog komen
De laatste dans is … telkens weer … voor haar aanbeden leraar Frans
Een storm van prille feromonen fulmineren in een zinderende zoen
Puur geestelijk genot, de beloften van haar lijfje lagen nog verborgen, toen
Dan breekt moeder in, trekt ruw gordijnen los, van de hemel in de hel

Vele jaren later, illusies armer, naar prinsen nu wantrouwend
Zoekt zij de liefde enkel nog gesublimeerd: in schilderkunst en literatuur
En in muziek, ook dat kan je verwarmen en is daarbij opbouwend
Je kunt de dosis zelf bepalen, maar bevrediging is slechts van korte duur
Zo valt haar oog op Lenny Kuhr bij Stichting Cultuur Kleine Noordijk
Ze rijdt er in haar eentje heen, op haar Tom-Tom, over de Wilpse dijk
Plots ziet ze haar kasteel, ogen geloken, ‘t al in toverlover vertaald.

Toch niet daar? Droombeeld mag je niet met echt bestaan verstoten
Bestemming bereikt! Geroezemoes stijgt uit het koetshuis op, ‘t is in ’t bos
Zij is te laat, de stoelen op, ze krijgt een kinderstoel op hoge poten
Lenny zingt “En wie ben jij?”, koert alle pijn onder haar boezem los
In de pauze naar de hal: een man herschikt zijn haren in een spiegel
’t Zit goed hoor, zegt ze en hij kijkt haar aan, zij voelt een vreemde kriebel
Hij offreert haar witte wijn, blijkt arts te zijn, aan zijn hand geen ring

Of het zo moet zijn wand’len zij na afloop saam naar hun voitures
Al keuvelend over kastanjebomen trekt hij zijn jasje in de plooi
Maar dan: daar staat haar mini, ernaast zijn Volvo, zo’n hele grote dure
Nu komt dat stil moment waarin iets wordt bekend, pijnlijk of mooi
Even maar schampt hij met grote mannenhand maar teer haar wang
En zet dan koers naar zijn moderne koets, ook hij voor meer nog bang?
Beiden zitten, openen portieren, laten ramen naar beneden om te zwaaien

Dan gebeurt iets wonderlijks, hij stapt weer uit, ziet hij toch nog kans?
Hij houdt iets in zijn hand, brengt het voorzichtig voor haar neus
Het zijn z’n ogen die de hare onverholen nu … aaien
De voorgehouden buit is, heus, een pepermuntje, zo een van King
À propos, zegt hij erbij, mijn naam is Frans.

Neletta van Heuven

van heel je hooglied Aïsja
toon je slechts de
rondingen van je ogen

die verraden schoonheid Aïsja
heerlijker dan wijn om
snikkend te omhelzen

alle andere blijven Aïsja
met meetkundige precisie
verborgen onder je gewaad

welke huistiran maakt Aïsja
van jouw lusthof een verzegelde
bron van levend water

welke praalhans verbiedt Aïsja
de rozen van het leven
vandaag nog te plukken

je weet toch wel Aïsja
dat genieten een niet te
vervreemden mensenrecht is

Tinus Derks

Soms hoef ik alleen maar aan vinnen te denken
om alle zwemrecords te breken. Maar als jíj het
wilt gaan we vandaag een pleziertochtje maken.

Jij zit schrijlings op de ranke rug van mijn hybride
lichaam. Zo zwemmen we samen naar het
verzonken waterkasteel met zijn verrassende

bewoners: de puitaal, de fint, de griet. IJdele
vissen zijn het. Ze zwemmen pralend en
pronkend door de open ramen naar buiten om

ons hun onwaarschijnlijke kleuren te tonen: de
pracht van donkerrood met turquoise, geel
gemengd met glanzend wit, vermiljoen met

gouden rand. Geef me een kneepje met je kuiten
als dit uitje jou te veel wordt, te adembenemend
misschien. Dan zwiep ik je met mijn staart van

me af en schiet je in één beweging door naar
boven, waar de kabbelende golfjes vol onrust op
je wachten. Terwijl ik achterblijf om nog even

te trainen.

Jan van Laar

in de flits van voorbijgaan
raakt plotseling dit zicht
een herinnering en ziel
zoals nooit zou verkeren

toen met zoveel kracht
bedacht in competitie
nu een laffe pauw
die pronkt met deze veren

woede laat zich leiden
naar stoppen deze bouw
met beeld niet verjaard

besef dringt echter door
dat ontkenning gaat winnen
en geld is bespaard

Maarten Douwe Bredero

Op de plek van toen
we verliefd
verstrengeld zaten
wachtte ik troosteloos
op een visioen

van opnieuw beginnen

en dat jij kwam;

zachtjes praatte
kom toch binnen!

Wim van den Hoonaard

Soms kan ik toch
zo genieten van

andermans werk
en dan denk ik
bij mezelf:
het is ook niet
voor iedereen
weggelegd:

zand aanharken
in de duinen.

Tekening door Benne Solinger

Wim van den Hoonaard

het Raadhuis is verzonken in een diepe put –
de oudjes van Corel staan plotseling voor schut –
gezegend is de stad die door een oehoeman
                 de slaap niet vatten kan

en daklozen hebben de harde straat tot bed –
en huurders worden pardoes hun huizen uitgezet –
maar diep gelukkig is de stad die door een oehoeman
                de slaap niet vatten kan

bevolking krimpt en mooie winkels blijven onbezet –
geen universiteit, en niemand die daar nog op let –
gezegend is de stad die door een oehoeman
                de slaap niet vatten kan

en Deventer verschraalt tot anonieme plek –
museumloos, ambitieloos, naast Zwolle een vlek –
toch fijne stad die door een oehoeman
               de slaap niet vatten kan

Lief Deventer, locatie van mijn rust en lusten,
droom voort, verrijs ter stelt, en verder: wel te ruste!

Herman Posthumus Meyjes

Het thema van deze augustusbijeenkomst, u wist het al, maar dat zal u niet hebben verrast, is ‘Augustus’. En dat de maand augustus, vanouds de maand-bij-uitstek waarin de groten der aarde verjaren (daarover zo dadelijk meer), zijn naam dankt aan de Romeinse keizer Augustus, ook dat was u allen ongetwijfeld al bekend. Maar wie wat verder gaat spitten in deze materie, komt toch nog voor onverwachte verrassingen te staan.

Bijvoorbeeld. Wat jammer, dat het vandaag 27 augustus is, en niet 28 augustus. Want dan hadden we even stil kunnen staan bij de 264ste verjaardag van Goethe, die immers op 28 augustus 1749 het levenslicht aanschouwde. Die kennis heb ik overigens nog maar kort geleden opgedaan, want ik ben amper terug van een bezoek aan de verrukkelijke stad Weimar, waar Goethe het grootste deel van zijn leven heeft doorgebracht, dankzij het schier onbeperkte maecenaat van Carl August, aartshertog van Saksen-Anhalt. In de talloze boekwinkels die Weimar nog altijd telt, liggen niet alleen de talloze werken van Goethe breed uitgespreid en dik opgetast, maar ook een bescheiden aantal boeken van zijn zoon, die ook al luisterde naar de naam: August. En in de onmiddellijke omgeving van Goethe leefden nog vele tientallen Augusts, wier carrières stuk voor stuk aanzienlijk meer gelijkenis vertoonden – natuurlijk wel mutatis mutandis – met de keizer van die naam dan met de in Duitsland spreekwoordelijke ‘domme August’.

Maar aan de andere kant mogen we ons juist weer verheugen in het feit dat het vandaag níet de jaardag van Goethe is, maar juist wél de 27ste. Want daardoor hebben we vandaag een heel andere, maar niet minder verheven jarige onder ons. En wel niemand anders dan Herman Posthumus Meyjes, de jonge aanstormende kersverse stadsdichter van Deventer, die heden in gepaste stilte zijn 86ste verjaardag had gehoopt te kunnen niet-vieren. [Vreugdekreten, handenschudden, bloemenhulde, aanzetten tot feestgezang, etc.]

Maar wie er allemaal ook jarig zijn of zijn geweest in augustus – niet keizer Augustus, die in het jaar 8 vChr. besloot de oogstmaand naar zichzelf te noemen, omdat hij in die maand (weliswaar al twintig jaar eerder) tot consul was benoemd, en zelf de eretitel ‘Augustus’ had gekregen. Tot dan toe heette deze maand sectilis (‘de zesde maand’), zoals de daaropvolgende maanden septembris etc. heetten en nog steeds heten (‘de zevende maand’, enz.); het Romeinse jaar begon immers in maart. Aardig detail, nu toch het woord ‘oogstmaand’ is gevallen: ons woord ‘oogst’ is een verbastering van ‘august’.

Dat verplaatst de vraag trouwens naar de onderliggende vraag wat die titel ‘Augustus’ dan wel betekende. Het Etymologisch woordenboek van het Nederlands waaruit ik een existentieel deel van deze wijsheden putte, houdt het op de gangbare verklaring: ‘Augustus betekent “gezegend, geheiligd, verheven”, afgeleid van het werkwoord augére = vermeerderen.’(1) Daarom ook staat er in de top van het Huis Vermeer, hier even verderop aan het Grote Kerkhof, naast de Latijnse school, ‘DEUS AUXIT’, God heeft vermeerd’, waarmee de bouwheer, bankier Vermeer, met een subtiele verwijzing naar zijn achternaam Gods hulp of goedkeuring wilde inroepen bij het ‘vermeren’ van zijn kapitaal; of van zijn deugden, wie zal het zeggen. Ook het woord ‘auteur’ blijkt, volgens ditzelfde Etymologisch woordenboek, van hetzelfde werkwoord augére te zijn afgeleid. (2) Want zowel Augustus als auteurs, en daarmee ook dichters, vermeerderen, verrijken de wereld met hun wijsheid en hun taalbeheersing.

Maar volgens de Romeinse geschiedschrijver Suetonius (eerste eeuw nChr.) is dit maar de halve waarheid. In zijn boek over de keizers van Rome (3) kunnen we lezen dat de titel ‘Augustus’ deels van het werkwoord augére is afgeleid, deels ook van de Latijnse term voor de vlucht der vogels (‘avium gestus’). Want wie in de vogelvlucht de toekomst kan voorspellen, en daarmee de beste beslissingen kan nemen voor zijn onderdanen (en natuurlijk ook voor zichzelf), die mag geacht worden een verheven heerser te zijn.
En als we het toch over voorspellende gaven hebben: het mag toch geen toeval heten dat keizer Augustus, die zelf een kleinzoon was van de zuster van Julius Caesar, zijn eigen kleinzoon met ver vooruitziende blik … jawel: Postumus heeft genoemd. (4) En zo zijn we dan geheel toevallig weer bij de jarige van vandaag aanbeland, en wordt het tijd om hem nog in een klein feestgedicht te gedenken, voordat wij ons aan onze eigen verheven ‘augustusgedichten’ gaan overgeven:

Lofdicht op de jarige Herman Posthumus Meyjes, 
stadsdichter van Deventer e.o.

O Herman, dichter van stad en ommeland: dicht voor ons!
Dichter van verzen als zalf en zonnebrand: dicht voor ons!

O Herman, brugleuning * voor ons, kreupele dichters,
Maak ons aan uw steunend voorbeeld verplichters: dicht voor ons!

O Herman, der Deventer dichtkunst kloppend hart **,
Vertolker van luim, en lief, en leed, en smart: dicht voor ons!

Verklanker van ons, stug en schamel,
Gij, boei en anker van ons rijmgestamel: dicht voor ons!

Gij, ziener van de vogelvlucht,
Voor geen roofvogel beducht: dicht voor ons!

O Herman,
Wij hebben eerbied voor uw nom de plume:
Ook Gij, Augustus, bij leven al Postuum!

Jos Paardekooper

*
voor alle zekerheid: kort geleden heeft de gemeente Deventer een brugleuning naar HPM vernoemd, vanwege zijn onvermoeibare inspanningen tot de aanleg van deze leuning, tot stut en steun voor de kreupele medemens.


**
in zijn laatste stadsgedicht heeft HPM zijn eigen nog immer kloppende hart verbonden aan en vergeleken met het     kruispunt Grote Overstraat/Spijkerboorsteeg, dat hij, met gepaste dichterlijke overdrijving, ‘het kloppend hart van de 
stad’ noemde. Voor een fotoreportage zie de website van de Openbare Bibliotheek, sub ‘Deventer dichterscafé’.


Bronvermelding
1)  Etymologisch woordenboek van het Nederlands (4 dln.), red. Marlies Philippa, Amsterdam University Press,
    Amsterdam, 2003-2009, deel A-E, p. 182-183.

2)  idem, p. 184.
3) Suetonius, Keizers van Rome, vert. D. den Hengst, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 11de dr., 2010,
    p. 73.

4)  idem, p. 543.

voor en over Herman

De stadsdichter zou voorlezen in het stadshart:
twee stegen die elkaar kruisten, het was een dorpse stad.
Er was geen microfoon, alleen een tafel met een bosje rozen
tussen de brasserie en de winkels in confectie,
het was een poëtische entourage, de menigte dromde samen.
De camera’s flitsten, een stilte daalde neer over de stad.

De dichter las zijn gedicht niet een, niet twee, maar wel zes keer voor.
Telkens weer dat applaus en dat encore, en de dichter ging weer door.
Kerels als bomen, echt wel wat gewend, hielden zich wankel groot
en vielen stil. Vrouwen wierpen de dichter hun blikken toe, steels
zoals dat hoort. En had ook al niet een maagd zich aangeboden?
De stadswachten, breed en twee in getal, zorgden voor de goede orde.

Het optreden liep op z’n eind, de dichter kreeg bij zijn vertrek
gezelschap van een voorganger met witte benen:
een echte dichter, die is immers ongezond.
Ze zeiden dag en zeiden dat er nog gewerkt moest worden.
Op het Grote Kerkhof werd er in de kroegen
al met groot ongeduld op hen gewacht.

Michiel van Hunenstijn

Meer gedichten zijn te vinden in het overzicht Dichters van A tot Z!