Aan onze Dichters (m/v)
Wij hopen dat wij, als leden van ons Café, elkaar op deze locatie vaak mogen ontmoeten en elkaar kunnen verrassen, doen verwonderen en ontroeren door inzending van een kolkende stroom van gedichten.
Alle gedichten die normaliter voor een fysieke bijeenkomst worden ingezonden worden nu (behoudens tegenbericht) door het bestuur op Café Online geplaatst. Onze virtuele ontmoetingsplek.
Een hartelijke groet van Joseph – Cees – Tinus
De hazelworm heeft denkelijk ooit
na rijp beraad haar naam gekregen,
alleen, men zoekt bij haar vergeefs
naar oren of een pluizig staartje
zoals dat past bij hazen, nee
zij heeft haar naam veeleer
te danken aan haar bruine vel
maar hoedt u, als u haar wilt aaien
dan snelt het dier er als een haas vandoor.
’s Nachts vlijt zij zich in volle lengte
over het maanverlichte hazenpad
en met de dieren die daar lopen
– gezegend met vier springerige poten en
niet als zij, de zogeheten worm, gebukt
onder een lijf met slangenvorm –
gaat zij dan haasje-over spelen
waarbij zij immer weer de bok moet zijn
zij doet dit echter zonder morren.
Leert bijgevolg de les van deze hazelworm:
Schikt u conform uw ingeschapen aanleg,
uw eigen kunnen en omstandigheden en
toont u daarmee nederig volmaakt tevreden.
Marianne Sorgedrager – Van Halewijn
Het zal je maar gebeuren
dat een spreekbeurt je uit je slaap houdt
maakt dat je wilt vluchten
je doet beseffen hoe klein je je voelt
opdat je jezelf in een schilderij verstopt
alwaar je kennis-maakt
die je uiteindelijk een onvoldoende oplevert
en nablijven
het zal je maar gebeuren
dat je ineens ontwaakt.
Of men nu jeugdig is
of niet,
een angel heeft en spriet.
Of men nu honderd wordt
of niet,
(gezond of kierewiet).
Of men geluk heeft of verdriet,
of beide niet.
Of men om goud geeft
of pyriet,
in weelde leeft.
Of men nu Deens spreekt
of Ivriet,
het nest al jong verliet.
Of men een mens is
of juist niet,
op vleugelen zweeft.
Men is het of…
men is het niet.
Ik zit op bed en zie mijn slof
Er zit een klein insectje op
Het is een zwart vliegje
En heeft transparante vleugels
Ik vraag mij af: waar ga je heen
Naar een wereld die ik niet ken
Zou het een afgevaardigde zijn
Vanuit de kosmos waar het leeft
Het vliegje heeft zeker een missie
Bij zijn rentree wacht er een Elfje op hem
Ik neem het liefdevol in mijn hand
Zonder angst of beven leunt het
Voor het grote wat hem omsluit
Vliegje wil vast naar buiten
De vrijheid invliegen
Het zit in de kelk van mijn hand
En loop naar het raam
Houd mijn handen hoog en fluister:
Lief vliegje, fladder maar terug
Jouw wereld is mooier dan de mijne
Dan draait het vliegje om en zegt:
Ik vlieg terug maar vergeet jou nooit weer
In gedachten loop ik terug en denk:
Ik heb een vliegje gered
Vliegje en familie zijn vast blij
Zij omarmen elkaar met vreugde
Het weerzien is altijd twijfelachtig
Als een vliegje een missie heeft
(bij een schilderij van Hemmechien Knip)
Tussen de flessen zoemt
gedistingeerd
en steek voor steek de mug
die onverveerd
godganse klandizie
gedistilleerd
bloed afneemt, al of niet
gereformeerd,
en dan,
geanimeerd,
andere wang
toekeert.
Hoe wij spraken
tot het licht wegkroop
en onze wimpers elkaar raakten
buiten loerde de jongste dag
zoals de leeuw op de gazelle wacht.
De bleke klei van de rivier
moet straks tot huis gebouwd,
het amandelbomenhout
tot schrijftafel en papier
want dromen zal ik je.
Aan de zomen van de nacht en
ooit zullen mijn gedachten
zich oprichten in gedichten
tot liefde die al met al
slechts haar wezen wegen zal.
Gij weent om bloemen in de knop gebroken
en doet door tranenvloed uw glas beslaan.
Uw eigen schuld dat zij niet zijn ontloken:
Ge had geen water in de vaas gedaan.
Ge zit daar zielig in uw smart gedoken
van alle kleur en geur geheel ontdaan.
Laat mij u dan met goede raad bestoken:
Ook uw glas staat droog, doe er dus iets aan.
’t Zou jammer zijn als ge van dorst versmacht
alleen omdat voor u geen bloempje bloeit.
Neem toch een droogboeket! Wat maakt het uit?
Zorg voordat gij uw moede ogen sluit
dat hier de ed’le wijn weer rijkelijk vloeit.
Maar g’ hebt geen kurkentrekker meegebracht!
Ik zoek een koning
Die op handen wordt gedragen
Een vorst zo echt gewenst
Dat hij voor altijd wordt herkozen
Ik zoek een koning
Die geen zetel heeft
Maar een gewone stoel
Een mens om aan te raken
Ik zoek een koning
Die voor jou en mij
(Als wij bijeen zijn)
Onze liefde wil bekronen.
Ik zoek een koning
Voor jou en mij
Die als het er op aankomt
Ons zal dragen.
Dick Smeijers
Haarlem, mei 1945
Zij was een half-track, een DUKW, een jeep,
een twee-en-een-halve tonner, een Bren-carrier,
een APC, een Shermantank, een mijnenopruimer
met wild rondzwaaiende armen,
een machtig stuk mobiele artillerie,
en ik voelde het grijsgroene staal
dat mij onoverwinnelijk voorkwam, en het ook was,
en op die gepantserde rug reed ik
naar Lisse en Hillegom en andere onbekende oorden.
Even onoverwinnelijk was zij zelf, enkele dagen later,
die wuifde met kleine spiegelbeeldige gebaren,
waarbij zij voortdurend knikte en glimlachte —
alsof wij aanmoediging van node hadden.
‘Geen van de ongeborenen …..’, maar op dat ogenblik
was ik wel zeer geboren, meer geboren
dan op enig ander punt in mijn leven.
En nooit was ik trouwer vazal,
want mijn vorst had overwonnen.
Ooooooo vorst – het is niet voor het eerst dat
u regeert met straffe hand, naar ik vermoed –
ook niet voor het laatst
Uw snijdende koude noopt tot een
belachelijk vroege aanvang dezer dagen
Met toenemend gevoelloze handen zet ik mij af tegen
nachtelijk gevormde grildril op mijn ramen
Hoe zichtbaar is nu iedere ademteug en dat niet alleen
Een heel volk vertraagt in beweging is
wachtend op lossende wolken in en om de koets
Als vanzelf is daar dan weer die koorts
die ons warm en smeltend van verlangen naar de ijzers grijpen doet
Vanaf de bodem bezien ontvouwt zich hoog een gravure die
de onderkant van het gepeupel naarstig in uw gestolde stromen kerft
Geluidloos gaat dit niet – pijnloos evenmin
Maar waar anders spiegelen vorst en volk
dan na het horen van: It giet oan, it giet oan
Vorst en koets
vorst en feest
vorst en geld
vorst en vrouw
vorst en vet
vorst en worst
vorst en pils
vorst en dom
vorst en troon
vorst en galg
vorst en rad
vorst en graf
Dominante leider, onbetwiste verleider van wel twintig
kippenmeiden, snoer de bekken van die bende hennen,
die met kalm gekakel, vrouwelijk gewauwel en
drammerig gedrens de stille dag verstoren. Laat dit
alles niet ontaarden in dramatische uithalen: iedereen
weet allang waar de eieren vandaan komen. En jij
haan, kraai met mate en blijf waakzaam. Wees een
vorst, maar vrees de vos!
Zo luidt de onheilszwangre tijding
die ons via coole glazen vezels
en achterlijke, ouderwetse ethergolven
this very evening heeft bereikt.
Holy cow!
Het zal onze Willem toch niet wezen?
W.A. van Buren, gelauwerde
IJsheld van de Friese Elf Steden?
Als evenwel een schip de grond kan raken
of een vliegtuig, in een crash
waarom dan een monarch niet?
Onze Willem Alexander aan de grond!
En nog maar net begonnen,
de slingers ook net weg.
Een hoogvlieger zou hij niet zijn,
zo luiden de verhalen.
Maar wel in snelle vlucht
zijn gouden wings behaald,
fraai afgetekend
op het onderliggend donkerblauw.
Hij zal toch niet…….
het tragisch beeld van Icarus
wil voor ons oog niet wijken!
De onheilstijding zal grondig
moeten worden nagelopen.
Het volk spoedt zich nu al
in opperste verwarring
naar het Paleis Noordeinde,
om daar verhaal te halen.
Willempie, hoor je overal!
Willempie, ’t is een raar geval!
Ach, was Andre nu maar hier,
Van Duin bedoel ik.
Om dit lied uit volle borst
ons krachtig voor te zingen!
Maar, wie zien wij daar nu,
als opgedoken uit het niets
in scherp gesneden koningsdracht
op het balkon verschijnen?
Met de licht gebruinde, blond gelokte,
fraai gevormde Maxima?
‘t Is Willem-Alexander,
zo waar als ik hier sta!
Des volks noodkreet kwam tot hem,
zijn oor was niet des dovemans!
Hier ben ik mensen!
roept hij unverfroren
tot het huiverende volk.
’t wordt wel wat fris vannacht
maar daar ken je je op kleden.
laag bij de gronds zijn wij toch niet?
Dus als u het niet erg vindt
ga ik de zaak hier sluiten.
Ik wil ook wel eens naar bed
en wel met uw vorstin.
Kom nog eens langs,
’t was hartstikke gezellig!
De armzwaai, de gulle lach
Ten afscheid.
Dank oe wel, fluistert nog
de licht ontroerde Maxima.
Een traan blinkt in haar oog.
Warmbloedige slavin
Een vorst pikt haar in
Overdag voor gemalin
’s Nachts … zijn min
Zo promoveren vorst en vorstin
Een warmbloedige slavin
Tegen haar ziel en zin
Tot dooie ijskoningin
Met dit krassen
van het glas op
de thans bezwete huid
raakt mijn zware kogel
jouw onbevangen kruis
zodat
voor even vaandels
eeuwig lijken
Laat ons krabben
harde nagels
deze donkere dos
en voor altijd schermen
als een heilige god
zodat
uw steken kronen
nooit bereiken
Meer gedichten zijn te vinden in het overzicht Dichters van A tot Z!