Café Online

Aan onze Dichters (m/v)

Wij hopen dat wij, als leden van ons Café, elkaar op deze locatie vaak mogen ontmoeten en elkaar kunnen verrassen, doen verwonderen en ontroeren door inzending van een kolkende stroom van gedichten.

Alle gedichten die normaliter voor een fysieke bijeenkomst worden ingezonden worden nu (behoudens tegenbericht) door het bestuur op Café Online geplaatst. Onze virtuele ontmoetingsplek.

Een hartelijke groet van Joseph – Cees – Tinus

ik had je  willen geven
hoe mooi het was,
gisteren
bij mij
een hemel zwaar  van
regen
niet bij mij
aan jou mijn vergezichten schrijven
waartussen stadjes liggen
met jou verdwalen in mijn woorden
eeuwen voelen door een kleine stad
hoe de mensen daar
vreugd’ en leed beleefden
bij ‘t haventje
waar “Dokter Pulver Zaait Papavers”
tot beeld kwam
je door mijn tranen heen
beschrijven
hoe ik een verliefd stel zag lopen
en dacht
zou ooit een vrouw
mij zo de adem benemen
door geur, kleur en pas?

Emile Rouveroy van Nieuwaal

Denk achteruit, wat er vaak was:
nachten dansen op het ritme van je hartslag,
dagen uit wandelen, hemel de kleur van cliché,
aan zee iemand zoeken, de verkeerde vinden.

In je pijpenla het gepriegel met woorden
als met breekbare bordjes jongleren
om het jongleren af te leren.

Denk achteruit, wat vaker ontbrak:
nachten dansen op het leven dat muziek maakt,
dagen door sjouwen, de zon een tent in de regen,
aan zee vol verbazing de branding zien branden.

In je pijpenla het gepriegel met woorden
als echte kaarsjes in de kerstboom,
kitsch misschien, maar levensgevaar.

Wees tenslotte eens eerlijk: wanneer
trekt denken zich iets aan
van het bestaan?

Theo de Jong

Ik ben al zo lang dood. De vezelige massa onderin mijn lege schedel,
ooit mijn hersenen,
voelt aan als droge mest.
Er tikken pissebedden in mijn schedel. Ze houden me wakker.

De maden waren me genegen, voelden zich thuis, eet jongens,
want dit is mijn lichaam.

Ik lig hier in dit ondiepe graf, het regent, ik word nat, ik zie het blad verteren.
Ik ben Erik.


Van het begin herinner ik mij de teek. Ik was nog vers. Hij hechtte zich erg aan mij.

Val de teek niet te zwaar. Neem het hem niet kwalijk.
De teek is zoals wij: hij doet wat hij kan.

’s Avonds en ’s nachts houden de cicaden me wakker met
hun oorverdovende geluid.

Of zijn het misschien roestige fietsen, ik kan het van hieraf niet goed zien.

De slak is ongewerveld en is weekdier, glibbert en glijdt,
en is geen insect maar past wel 
binnen het formaat. Voer hen meloen,
voer hen komkommer, 
en zij weten waar en wanneer.
Zij zien niet, maar zij weten, zij weten.
En daar zijn zij naar op weg, met hun voelhorens.

Ik voel ze langs mijn ellepijp, langs mijn heup, de slakken, zij voelen, zij weten.

Uit mijn knie groeit een pinksterbloem. Het staat wel vrolijk.
Maar het is tamelijk bizar

Vandaag was ik jarig geweest. De spin hangt ondersteboven in zijn web,
de wespen 
zitten op de appeltaart, hoera. De mug is daar voor de kleine narcose.
Alleen de kever 
gaat gebukt onder zijn schild. Maar ik ben dood, ik ben Erik,
dood in de Wollewei.


Michiel van Hunenstijn


Met dank aan Sam Gerrits, Menno Wigman en Spinvis

samen door het oog van de naald
opgelucht op adem
nemen afscheid
even later ontmoet ik jou.
bevlogenheid werkt aanstekelijk
kom op mijn rug, zeg je
vliegen de kamer rond
op zoek naar avonturen
strijken even neer
op het raam van de wereld
zien de sterren
gaan vrijheid tegemoet.

Dick Smeijers

(over Godfried Bomans en zijn
onvolprezen Erik, dat zij samen mogen
verwijlen in het lieflijke landje „Wollewei“)

Een zandloopkever
uit het Haarlemse land,
dreef, met succes, de spot
met kennis en verstand,
op een onbewoond eiland gestrand
werd hij door eenzaamheid overmand.

Elk jaar opnieuw
een kwelling voor scholieren,
zo, meent men, krijgen zij een kijk
op het fabelachtige insektenrijk
en leren omgaan  met de
dubbelzinnige taal der satire,
die, bij onbegrip,
oorzaak van oorlog is,
als bij de mieren.
twee vliegen in een literaire klap.
Een antropomorfe grap?

Nele Holsheimer

Ik zit weer in het buurtcafé,
mijn plek is in de hoek.
Vandaag wou kleine Erik mee
met zijn insectenboek.

Hij tuurt op elke pagina,
ik volg de kleine nerd
langs alle saaie trivia
totdat er iets gebeurt…

Een alledaagse zwarte mier,
een doodgewone mot,
ze wringen zich uit het papier,
bepalen zelf hun lot.

Dan loopt het klein insectenboek
al snel volledig leeg,
had Erik daar wel op gehoopt
toen hij het boekje kreeg?

De beestjes naasten eensgezind
de taart die voor ons staat,
ik zie het aan, maar aan het kind
denk ik helaas te laat.

Jan van Laar

Mijn droom hangt aan een zijden draad.

Wind steekt op. Ik kan
er niet uit, ik heb te lang gewacht.

Ik sta er gekleurd op.
Vlinders fladderen in mijn richting:
de nachtpauwoog, de wapendrager, de doodshoofdvlinder.

Ik ben ongewapend, dat zien jullie toch!
Het lieveheersbeestje was al dood
toen ik het vond.

De bidsprinkhaan begint zijn requiem.

De valse kruisspin, die eigenlijk
niet mee mag doen, loert op mij.
Zijn web beweegt. Dit is
geen eerlijk proces!

Waar blijf ik als de draad knapt,
waar als hij het houdt?

Leen de Oude

Wesp, sodemieter op!
Hinderlijk prikkend beest,
waarvoor haast iedereen
maakt dat hij rent.

Geef mij toch gauw een in-
sectenverdelgertje,
ondanks de raad van mi-
lieuconsulent.

Tinus Derks

In een gymzaal stonden twee torren
fervent aan een rekstok te sjorren.
“What’s in a name”,
sprak tor nummer één,
“We zijn nu gewoon twee rektorren”.

Een honderdtal andere torren
zat over die uitspraak te morren:
“Dat Engels van u
Klinkt echt veel te cru”.
En ze voelden zich slechts spectatorren.

Tinus Derks

Ver is het, waar herinneringen wonen;
toen sneeuwden dromen langs het tuimelraam.
De witte beer droeg mijn familienaam
en lappenpoppen showden koningskronen.

Geen ding te groot, te klein voor mijn verhalen.
Het bleke laken werd de regenboog.
Als leerling-tovenaar en mytholoog
verbouwde ik mijn angst tot zonnestralen.

Niets liever was mij dan de besloten nacht,
waarin de stilte vriest aan de gewassen
en nergens honden aan hun ketens bassen.

Maar als hoge dromen waren uitgevlagd
kwam karig voedsel voor de bitt’re dagen.
Wie niet eeuwig kind blijft, is te beklagen.

Alfred Bronswijk

Verbonden door het licht

de nevel tussen de bomen
Voel ik een zwoele atmosfeer
soepeltjes langs mij stromen

Elk vormsel van materie
hoe rank of robuust dan ook
bevat een ver aspect van jou
onreikbaar als enige trouw

In welke ruimte zal het zijn
dat slechts klanken mij behoeden
wederom ruw rond te sjansen

of kent de tijd slechts coulance
voor iemand zonder doel

op wijde horizonten gericht

Maarten Douwe Bredero

Hoe is het gekomen
hoe is het ontstaan
hoe is het te dromen
hoe het is gegaan

soms is tweinig
soms is tveel
soms is de som
der delen meer
dan het geheel.

Wim van den Hoonaard

(‘SMS-gedicht’, precies 160 tekens)

In alle overdaad
blijft een mens vaak graaien,
hij verslikt zich
in zijn borrelpraat,
wil buurmans grassen maaien

Een insect wil ook weleens
een aai over de rug,
maar de mens…
neukt de mieren,
en zift de mug.

Wim van den Hoonaard

Ooit bouwde ik een huis uit tulpenhout
verbeeld herinnering – droegen ze op
en aan dat alles kon

al werkende doemden gelukkig
grenzen aan veel mogelijkheden op
verlorenheid in of ik het wel zou kunnen
wendde zich af

er ontstond verbeelding van een werkelijkheid
die niet meer was maar werd
omtrekkende beweging van een verlaten tijd
opnieuw in bestek gezet

zo verrees een toren uit leven van weleer
Babels’ raster in de steigers
het mooiste beeld dat ik toen bouwde
en later aan de buurman gaf

Ingrid Beckering Vinckers       

…..Is men het, vervolgde mevrouw, dan is men het ook,
maar is men het niet, dan is men het ook niet.
…..En wordt men het ook niet, voegde haar man er aan toe.
…..Als men het is, kan men ook gerust zijn
want men is het.
…..En blijft het ook, meende haar man.

Erik………..Eeeeerik!……………………………..Eeeeeeeeeerik!!!
Huh?
Ja, jij daar!
Zit je alweer te lezen?!
Leg dat stomme boek eens weg man.
Waarom speel je nooit eens buiten?
Kijk die andere jongens nu eens
leuk met elkaar bezig zijn.
Vorige week heb je ook al
een boek (of misschien wel twee) gelezen.
Dat kan toch zo niet doorgaan.
En, waar gaat dit boek
nu weer over?
………………..Insecten?
Heb je daar nu
een heel boek voor nodig?
Als je insecten wil bestrijden
haal je toch je informatie
bij de plaatselijke  Doe Het Zelf Zaak?
………………..Wat zeg je?
……Het gaat over een jongen?
(net zo’n tiep als jij)
en die wordt zelf
ook een soort insect?
Jezus Mina!
Het moet met jou
toch echt niet gekker worden!
Zet die onzin uit je hoofd
en ga je vader helpen
met een karweitje
in de tuin.
Dan kom je eens
een keertje buiten.
En doe je ook wat nuttigs
met je handen
of een stuk gereedschap.
Een echte kerel
ken niet zonder Gamma.
Kan niet zonder Gamma!
Dat zeg ik
Gamma!

Cees Leliveld

Meer gedichten zijn te vinden in het overzicht Dichters van A tot Z!